In een recente uitspraak oordeelde het gerechtshof over een complexe draagmoederschapszaak waarbij de draagmoeder – ondanks eerdere instemming – in hoger beroep bezwaar maakte tegen de adoptie van het door haar gedragen kind door de wensmoeder (Hof Amsterdam 27-05-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1407).
De zaak onderstreept de kwetsbaarheid van draagmoederschapsovereenkomsten onder het huidige recht en biedt inzicht in hoe rechters omgaan met conflicterende belangen van betrokken partijen, in afwachting van nieuwe wetgeving.
Casus:
In 2023 werd een kind geboren uit een draagmoederschapsconstructie. De draagmoeder en de biologische vader (verweerder) zijn de genetische ouders. Voorafgaand aan de zwangerschap sloten de draagmoeder, haar echtgenoot (verzoeker) en de wensouders (de verweerders) een schriftelijke overeenkomst waarin zij afspraken dat het kind na de geboorte zou worden opgenomen in het gezin van de wensouders. De Raad voor de Kinderbescherming gaf daarvoor voorafgaand toestemming, en het kind verblijft sinds de geboorte bij de wensouders.
De wensouders verzochten onder meer:
Aanvankelijk stemden de draagmoeder en haar echtgenoot in met deze verzoeken. In hoger beroep kwamen zij hier echter op terug, met als belangrijkste bezwaar dat de eerder gemaakte afspraken niet zijn nagekomen en dat de draagmoeder een blijvende rol wil spelen in het leven van het kind.
Oordeel van het hof:
Het hof benadrukt dat draagmoederschap juridisch precair blijft zolang het huidige wettelijke kader niet voorziet in directe toekenning van juridisch ouderschap aan wensouders. Contractuele afspraken zijn slechts beperkt afdwingbaar, zeker wanneer één van de partijen zich terugtrekt.
Het hof oordeelt als volgt:
Belang van deze uitspraak:
Deze uitspraak illustreert dat zelfs wanneer voorafgaande afspraken over het afstaan van een kind na draagmoederschap helder zijn vastgelegd, de rechter uiteindelijk toetst aan het actuele belang van het kind en de werkelijke ouder-kindrelatie. Cruciaal is dat de draagmoeder geen afstand heeft gedaan van haar emotionele en opvoedkundige rol, hetgeen adoptie in de weg staat.
Daarmee laat het hof ook zien dat er binnen het huidige recht wel degelijk ruimte is voor een “spijtoptie”, in tegenstelling tot het standpunt van de wensouders. Interessant is dat het hof niet anticipeert op het wetsvoorstel Kind, draagmoederschap en afstamming (36390), nu dit nog niet is vastgesteld.
Conclusie:
Totdat er nieuwe wetgeving van kracht wordt, blijft het draagmoederschap juridisch ongewis. Draagmoederschapsovereenkomsten zijn onder het huidige recht kwetsbaar en kunnen niet verhinderen dat één van de betrokken partijen zich later anders opstelt. Deze uitspraak bevestigt dat het belang van het kind en de actuele ouder-kindrelatie doorslaggevend zijn, en niet de intenties die vooraf contractueel zijn vastgelegd.
Artikel geschreven door: Mayke Ploemen